Hoe en met welke instrumenten kunnen we ruimte voor werken borgen in coalitieakkoorden te midden van andere ruimteclaims, rekening houdend met transities? Die vraag stond centraal tijdens het webinar dat vakblad BT en Buck Consultants International (BCI) op woensdag 1 februari organiseerden.
Dat ruimte voor werken een ondergeschoven kindje is, beamen alle sprekers. En de strijd om de ruimte neemt nog altijd toe, met toenemende krapte op bedrijventerreinen als gevolg, aldus Kristel Wattel, manager Programma Werklocaties bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het goede nieuws is dat de rijksoverheid na ruim tien jaar afwezigheid weer actief is op het bedrijventerreindossier. In oktober presenteerde minister Micky Adriaansens van EZK de eerste contouren van het Programma Werklocaties. “We zetten in op het behoud van in ieder geval het huidige areaal aan ruimte dat bestemd is voor economische activiteiten op bedrijventerreinen, meer of tijdelijk meer ruimte om de transities te versnellen, het borgen van voldoende en kwalitatief goede ruimte voor bedrijven op de goede plek”, zei Wattel. Net als de minister in haar Kamerbrief deed, plaatste ze het huidige ruimtebeslag van bedrijventerreinen tegenover het ruimtebeslag van agrarische terreinen: 88.184 hectare versus 2.230.447 hectare. Ofwel 2,5 procent versus 2/3 van het Nederlandse landgebruik.
Op de vraag of we niet een klein gedeelte van dat enorme landbouwareaal kunnen gebruiken om het tekort aan ruimte voor werken te lenigen, antwoordde senior beleidsmedewerker Margreet Verwaal van EZK dat de stikstofkwestie feitelijk ook gaat over intensiever of extensiever agrarisch landgebruik. En mocht er landbouwgrond vrijkomen, dan kan het zijn dat ervoor wordt gekozen dit om te zetten in natuur. Daarnaast wijst ze op de Europese richtlijn ‘No Net Land Take’ waar momenteel over wordt gesproken, waardoor het de vraag is in hoeverre ruimte die overschiet, zomaar versteend mag worden. Kortom: we moeten ons niet rijk rekenen. “We verwachten voor de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie meer ruimte nodig te hebben in de toekomst.”
Mengbaarheid met andere functies is daarom ook een streven van EZK. “Er loopt nu een onderzoek in zeventien verstedelijkingsgebieden. Daarin wordt voor zeven gebieden gekeken welke bedrijven daar gevestigd zijn en onder welke voorwaarden ze mengbaar zijn met woningbouw. De algemene conclusie is dat niet alle bedrijvigheid gecombineerd kan worden met woningbouw. Het kan wel voor een deel van bedrijfstypen. Voor bedrijven die niet mengbaar zijn, is ruimte nodig.”
Sturen op een goede mix van wonen en werken zal via omgevingsbeleid en gemeentelijke instrumentaria tot stand moeten komen. De provincie kan daarbij richting geven. Wattel wijst daarbij op het nieuwe instrument ‘programma’ uit de Omgevingswet. Daarin kunnen bijvoorbeeld richtlijnen worden opgenomen over de verhouding tussen wonen en werken. Het programma is niet juridisch bindend maar wel richtinggevend voor het provinciebestuur. Lagere overheden kunnen slechts gemotiveerd afwijken van (bestuurlijke) afspraken die in een provinciaal programma zijn opgenomen.
De provincie Noord-Holland programmeert ruimte voor bedrijventerreinen in beginsel samen met de regio’s en gemeenten samen, vertelt de Noord-Hollandse gedeputeerde Ilse Zaal (economie), tevens IPO-portefeuillehouder ruimtelijke economie. Maar als het gaat om werkgebieden van provinciaal belang, dan is ze bereid om sturende maatregelen te nemen. “Dat leidt wel eens tot een moeilijk gesprek.” Zo heeft de provincie besloten om via een instructieregel het gebied rond het Noordzeekanaal te borgen als strategische industriezone waar geen woningbouw wordt toegelaten, mede met oog op een (tijdelijke) extra ruimtebehoefte door de transitie naar een circulaire economie.
Zaal refereert ook aan de provinciale datacenterstrategie uit 2021, waarin staat dat datacenters enkel nog gevestigd mogen worden in gemeenten Hollands Kroon, Amsterdam en de Haarlemmermeer. Doel is een balans te vinden tussen de lusten en de lasten van datacenters door ze te clusteren. Daarnaast gelden er voor datacenters vestigingsvoorwaarden ten aanzien van het duurzaam opwekken van elektriciteit, koelwater en uitwisselen van restwarmte met de omgeving. Deze ‘systemische benadering’ wil ze graag doortrekken naar andere economische waar ook meer sturing op nodig is, en ze pleit voor een gelijk speelveld tussen regio’s om te voorkomen dat bedrijven gaan ‘shoppen’ in regio’s waar de eisen ten aanzien van bijvoorbeeld duurzame energie minder streng zijn.
Managing Partner Marcel Michon van BCI presenteerde tijdens het webinar zeven ‘takeaways’ voor ruimte voor werken voor in de provinciale coalitieakkoorden kunnen landen. De eerste is dat economie gewoon ruimte vraagt. Niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief in de vorm van verschillende soorten innovatieomgevingen. Het belang van ruimte voor werken moet blijvend onder de aandacht worden gebracht en hoort dus thuis in de coalitieakkoorden, aldus Michon. Een tweede punt dat hij inbrengt is dat er direct aan de slag moet worden gegaan. De vraag naar ruimte is namelijk urgent. Dat je daarbij soms fouten maakt, is onvermijdelijk. Tegelijkertijd moet er over de lange termijn nagedacht worden, rekening houdend met de door Zaal genoemde transities.
Een derde takeaway luidt dat nieuwe ruimte voor economie onvermijdelijk is, maar daarnaast bestaande werklocaties beter moeten worden benut. Herontwikkeling moet volgens Michon in de versnelling. Daarvoor is het goed om kansenzones aan te wijzen waar die herontwikkelingsmogelijkheden het beste zijn en ondernemers ook bereid zijn mee te investeren. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de effecten van ‘speldenprikjes’ zich uiteindelijk gaan uitspreiden. Voor herontwikkeling zijn middelen nodig voor processteun en mogelijk afdekken van onrendabele toppen. Enkele provincies hebben daarvoor al herstructureringsmaatschappijen, zoals de HMO in Overijssel en de OMU in Utrecht. Naast bestaand herstructureringsfondsen moet volgens Michon slim worden aangehaakt bij andere programma’s en subsidies, zoals het programma Goederenvervoercorridors (GVC, BO Mirt) waar onder meer de modal shift (waterstof, clean energy hubs, digitalisering) deel van uitmaakt.
Als vijfde en zesde punt brengt Michon in dat een goede inpassing en inrichting alleen niet voldoende zijn. Er moet volgens hem ook gekeken worden aan complementariteit in activiteiten en we moeten af van de oude functionele indeling in verschillende typen werklocaties die volgens hem geen recht doen aan de vraag naar een nieuw soort omgevingen die gedifferentieerder zijn en verder reiken dat bedrijventerreinen alleen, maar waar ook gemengde stedelijke woon-werkmilieus onderdeel van uitmaken. Tot slot roept hij op tot meer samenwerking.
Uiteindelijk is het borgen van ruimte voor werken een samenspel van meerdere bestuurslagen, waarbij hogere bestuurslagen de lagere kunnen overrulen. Zaal: “Als we écht circulaire economie en de fossiele transitie willen stimuleren en anderzijds natuur willen beschermen, moet je als provincie soms bereid zijn je sturende bevoegdheid in te zetten. Die bereidheid is er, en soms is het ook nodig”. Het kan ook nodig zijn als bijvoorbeeld twee gemeenten allebei woningbouwambities hebben op bedrijventerreinen, en er geen ruimte overblijft voor bedrijven. “Dan is het ook goed dat er een overheidslaag als de provincie is die in die ruimtelijke puzzel van doorslaggevende invloed is”, aldus Zaal. Ze verwacht dat de sturingsmogelijkheden van de provincie met de invoering van de Omgevingswet mogelijk toenemen. Samenwerking blijft echter haar uitgangspunt.
Dat is ook het uitgangspunt van het ministerie van EZK. “Economie is veel meer dan alleen Rijksbelang en nationaal belang. Het is ook provinciaal belang. Er zit ook heel veel regionaal en lokaal maatwerk in”, verklaarde Verwaal. “Het Rijk komt net kijken na meer dan tien jaar afwezigheid. Dan moet je vanuit die samenwerking gaan kijken wat daar nodig is. Dan zou het kunnen dat er misschien wat richtlijnen en kaderstellende zaken worden opgenomen, maar vooral om het provinciaal en ook lokaal bestuur helpen richting te vinden”.
Ze vervolgt: “Bij BZK hebben we een minister die heeft laten zien met de datacenterdiscussie dat hij stevig wil sturen. Onder meer bij het GRIP-traject (Grip op grootschalige bedrijfsvestigingen, red.) zijn we daar in samenwerking mee bezig. Daar ziet het er naar uit dat we erin slagen van onderop in elk geval met provincies en Rijk balans te zoeken. Dus wat kun je als rijksoverheid doen om uiteindelijk de provincies in positie te brengen.”
Fotocredit: Gemeente Amsterdam